Tabula Plexa : Een architectonische benadering voor de ruimtelijke transformatie van het infrastructurele landschap

In dit onderzoek wordt het concept Tabula Plexa aangedragen om het infrastructurele landschap te interpreteren. Tabula Plexa is een landschap dat gefragmenteerd is door een stapeling van infrastructurele lijnen op de landschappelijke onderlaag. Door hun afgebakendheid gaat in ieder fragment van Tabula Plexa de potentie schuil om lokaal een ruimtelijk ideaal te verwerkelijken. Daarom vormt het fragment het startpunt voor het architectuurproject in Tabula Plexa.

Dat ziet er allemaal mooi uit op papier! Maar waar blijven het diepe inzicht en de natuurlijke vertrouwdheid met de grote problemen, als iemand zijn opleiding krijgt in een laag landje van modder en klei, zonder één berg? (…) U zult toegeven, licht hij ongevraagd nader toe, dat de tektoniek het onderdeel van de geologie is, waar bij uitstek ruimte voor geniale gedachteconstructies bestaat. Is er iets verheveners dan de inwendige structuur van de Alpen af te leiden, of de bouw van het Skandinavisch Schild te doorzien, op grond van maar enkele schaarse waarnemingen?

Prof. Nummedal in W.F. Hermans’ Nooit meer slapen (1966) pp. 23-24

Schepping door opeenhoping

Tussen stad en buitenwijk is een merkwaardige zone ontstaan die gedomineerd wordt door grote verkeersinfrastructuur. Om verkeers- en goederenstromen te faciliteren zijn kunstwerken van een ontzagwekkende schaal gebouwd. De dichte opeenpakking van hoogteverschillen, corridors, onderdoorgangen en overgangen maakt een intense en versnipperde ruimte, een zeldzame discontinuïteit in het vlakke polderlandschap. We kunnen dus zeggen dat de technische ‘onderstructuur’ van de stad zich door stapeling en onderhandeling heeft ontpopt tot een ruimtelijke bovenstructuur, een moeizame opeenhoping met haar eigen, obscure spelregels: een infrastructureel landschap.

Gefrustreerd in de periferie

Dit infrastructurele landschap bevindt zich dikwijls tussen wat men stad en buitengebied of buitenwijk noemt. Zijn perifeer gelegen ruimtes worden gemarginaliseerd door de fixatie op het stadscentrum. Zijn onbebouwde ruimtes worden onterecht gezien als het ongewenst snijverlies van infrastructurele werken. De planning van de ‘marges’ is vastgelopen in de toestand van een flinterdunne lappendeken van afgezonderde activiteiten: een gesloten systeem van ‘naastelkaarheid’ dat geen nieuw gebruik toelaat en maar zelden uitwisseling faciliteert. Claims op ruimte sluiten elkaar veelal uit, en gemeenschappelijke plekken neigen meer naar een parochiale sfeer dan dat ze een publiek domein faciliteren. De zogenaamde marges huisvesten diverse aan de stedelijke samenleving toebehorende groepen, zoals volkstuinverenigingen, sportverenigingen en creatieve industrie. Nu de druk op het landschap toeneemt zijn veel van deze collectieven dan ook vogelvrij: overgeleverd aan de wispelturigheden van markt en politiek. Soms verbergen ze zich in de schaduw om aan het lot van gentrificatie, privatisering en verdringing te ontkomen. Hierdoor verzwakt hun positie mogelijk verder, want door zich in het obscure te verschansen, wordt de schaduwstad niet verankerd in het collectieve bewustzijn.

Wie bepaalt de bestemming van de schaduwstad eigenlijk? En is er een alternatieve orde denkbaar, waarbij de aanspraak van het huidige gebruik kan voortbestaan naast nieuw gebruik? Hoe kan een ruimtelijke consolidatie bescherming bieden tegen grootschalige privatisering van nu nog ambivalente domeinen? En als de marges worden getransformeerd om een deel van het woningtekort op te lossen, welk ideaal van stedelijk samenleven en van circulaire economie kan hier dan plaatsvinden? Dergelijke stedenbouwkundige en politieke vragen staan centraal bij de transformatie van infrastructurele zones, buitenwijken en (voormalige) haven- en industrieterreinen. De zoektocht naar concrete architectonische antwoorden convergeert in het collectieve project van de Tussenstad.

Project Tussenstad, of de stad ertussen

Welke ruimtelijke transformaties omvat dit stedelijke project eigenlijk? We gebruiken het begrip Tussenstad niet alleen om de zone tussen de gebieden die men als stedelijk karakteriseert en de ‘landelijke’ of ‘natuurlijke’ gebieden aan te duiden, maar we gebruiken het begrip ook om te benadrukken dat de rijkdom van de stad, dus de kwaliteit van ‘stedelijkheid’, plaatsvindt in de relatie tussen het gebouw en de stedelijke context en tussen verschillende sociale domeinen, en dat dit stedelijk ideaal van het tussen op het volledige verstedelijkt landschap van toepassing kan zijn, óók in de infrastructurele zones, buitenwijken en haven- en industrieterreinen. Omdat ruimtelijke condities hier anders zijn is het evident dat transformatie-project van de Tussenstad hier in een nog te ontwikkelen vorm neer moet slaan.

In de historische ‘gesloten’ stad heeft het tussenbegrip vaste vormen aangenomen. Hier is de relatie tussen de bebouwingsvorm en de configuratie van sociale domeinen glashelder, namelijk openbare ruimte omsloten door bouwblokken. Een precies spel van regels en uitzonderingen en de inpassing van een grote diversiteit aan groepen verheft de architectuur van deze stad tot een complex kunstwerk. Zoals bekend is de ruimtelijke orde van de infrastructurele zones en buitenwijken wezenlijk anders dan die van de gesloten stad. De sociaal ruimtelijke structuur wijkt af omdat het gebied zich minder goed laat uitleggen in termen van openbaar en privé. Daarnaast zijn landschap, stedelijk groen en de grote infrastructuur hier vaak sterker aanwezig. Zo is openbare ruimte in de regel niet ingekapseld door gebouwen, maar sterker verbonden met de landschappelijke context en de grote infrastructurele elementen. Deze verschillen betekenen dat een ideaal van het tussen hier een fundamenteel andere uitwerking moet krijgen, en dat de discipline architectuur een andere – niet per se kleinere – rol in moet nemen in de totstandkoming van ruimte.

De Tussenstad is dus een transformatieproject van het bestaande verstedelijkt landschap, en de nieuwe ruimtelijke orde die voortkomt uit deze transformatie kan zonder enige overdrijving gezien worden als de volgende fase van de architectonische evolutie van de stad.

De geagendeerde transformatie betreft de relaties tussen stadsdelen, tussen collectieven, tussen openbaar en privé en tussen bestaand en nieuw. En omdat de transformatie tegengestelde belangen van verschillende groepen op scherp stelt, noodzaakt deze een politieke positiebepaling van de architect.

1. De formatie van waardevolle publieke plekken en paden tussen stadsdelen.

De zone van infrastructuur vormt een barrière, of breuklijn, tussen stadsdelen. Naast het slechten van deze barrière kan deze omgevormd worden tot bestemming. In plaats van een gebied dat men zo snel mogelijk probeert over te steken zou het zelf een bestemming kunnen worden.

Zonder het ruimtelijke regime van de omliggende gebieden aan het door infrastructuur gedomineerde landschap op te dringen – met andere woorden, de verschillen op te heff en en het werkveld glad te strijken – kan de oversteek tot een architectonisch project verheven worden. De paden die het uitgangspunt vormen voor dit nieuwe weefsel zijn vaak al in een informele vorm aanwezig. Ook zijn de kiemen voor het ontstaan van waardevolle publieke plekken zijn soms al aanwezig in de vorm van informele toeëigeningen. De volgende stap is het transformeren van de ruimte tussen deze claims tot waardevolle publieke plekken.

2. Tussen collectieven: van versnippering naar verscheidenheid.

De verscheidenheid aan activiteiten door een verscheidenheid van groepen bestaat vaak volledig langs elkaar heen. De ruimtes zijn scherp afgebakend met hekken en door de voorheen zo lage druk op de grond is er weinig aanleiding tot gedeeld gebruik van ruimte. Waar mogelijk kunnen nieuwe verbanden tussen deze collectieven gelegd worden, zodat ze onderling afhankelijk van elkaar worden. Wanneer enclaves aan elkaar geschakeld worden, kan het capsulaire karakter van de Schaduwstad de basis zijn van de ruimtelijke rijkdom van de Tussenstad.

3. De introductie van woondomeinen in dit landschap vraagt om de ontwikkeling van nieuwe woontypologieën van de tussenmaat.

Als de tussenmaat een woontypologie is waarin de collectieve ruimte onderhandelt tussen het private en het openbare domein dan noodzaakt deze de aanwezigheid van een openbaar domein, en juist de kwaliteit van het openbare domein schiet in het infrastructurele landschap vaak nog tekort.

Het is evident dat de landschappelijke kwaliteiten en het weelderige groen van deze zone toegeëigend kunnen worden door een woonprogramma. Deze kwaliteiten zijn echter een publiek goed, en dus is de uitdaging hierbij te voorkomen dat woongebouwen parasitair worden.

Woongebouwen kunnen een relatie van wisselwerking met stedelijk groen onderhouden, waarin stedelijk groen bijdraagt aan het woongenot en de publieke kwaliteit van stedelijk groen versterkt wordt.

4. Tussen bestaand en nieuw: stapelen in plaats van verdringen.

Bij het transformeren van ruimtes die reeds tot het stedelijk territorium behoren zou het uitgangspunt moeten zijn dat – waar dit kwalitatief wenselijk is – bestaande activiteiten kunnen voortbestaan naast nieuwe activiteiten. Verdichten is dan rechtvaardiger dan verdringen.

Hybride gebouwen kunnen deze collectieve programma’s in zich opnemen. In de Tussenstad vormen de huidige activiteiten de programmatische hoekstenen van nieuwe architectuurprojecten. Het gaat om de consolidering, intensivering en verweving van collectieven. Gebeurt dit in grotere gebouwen, dan kan – door sterke verweving van interieur en exterieur – binnen deze gebouwen een nieuw, aan de Tussenstad eigen, publiek domein ontstaan.

De huidige, primitieve, orde van utiliteitsbouw en informele ad hoc-bebouwing wordt aangevuld met architectonische middelen die uitspraken kunnen doen van een hogere mate van complexiteit en precisie. Middels nieuwe kaders wordt het huidige gesloten en verdunde systeem omgebouwd tot een systeem met een hogere dichtheid, meer interdependentie en meer interactie.

De desoriëntatie van het lege of beschreven blad

Om welke ruimtelijke benadering vraagt dit project van de Tussenstad eigenlijk? Binnen welk ruimtelijke raamwerk kunnen deze transformaties een architectonische vorm krijgen? En naar welke ruimtelijke orde werken wij toe, met andere woorden: wat is de relatie tussen de delen en het geheel in de Tussenstad?

Omdat open ruimte in de stad schaars is, zijn hoge ambities en grote zorgvuldigheid geboden, terwijl er door de terugtrekking van de overheid slechts beperkte planningsinstrumenten voorhanden zijn. Het afdoen van de gefragmenteerde ruimte langs grote infrastructuur als ‘snijverlies’ getuigt dan ook van een blinde vlek van planners en ontwerpers. De reductie van deze onbebouwde ruimte tot een onbeschreven blad, of tot een ongewenst bijproduct van de bouw van infrastructuur, komt voort uit een lineaire conceptie van de productie van ruimte, en die is onhoudbaar wanneer ruimte slechts zeer beperkt voorhanden is. Het project van de Tussenstad vraagt aldus om een meer zorgvuldige ruimtelijke benadering, die oog heeft voor de hoge civieltechnische en landschappelijke ontwerpdichtheid, de ruimtelijke variatie en rijkdom, en de diverse verzameling gebruikers van het infrastructurele landschap. Deze behoedzaamheid voor bestaande kwaliteiten maakt echter niet dat het project van de Tussenstad benaderd moet worden als een architectonische inpas-oefening, waarbij men het werkveld ziet als een beschreven blad, een tekst die gelezen moet worden om hem aan te vullen of te corrigeren. De lezing van het beschreven blad lokt een attitude uit die neigt naar het rechtvaardigen van het project vanuit een grillige persoonlijke interpretatie van de ‘bestaande tekst’. Zonder een structurerend raamwerk staart de contextgevoelige ontwerper zich mogelijk blind op het situatiespecifi eke, en verliest daarbij de grotere lijnen uit het oog.

De benadering van het beschreven blad kan zelfs – paradoxaal genoeg – parasitaire trekken vertonen wanneer gevonden kwaliteiten worden toegeëigend ter bevordering van een transformatieproces dat deze kwaliteiten uiteindelijk verdringt. Het andere uiterste is het volledig verlaten van het project van de stad ter bescherming van het situatiespecifieke.

Zonder het streven naar gemeenschappelijke, rationele grondslagen kwijnt de architectuur van de stad weg in een pluralistisch limbo. In het ingewikkelde infrastructurele landschap zijn deze grondslagen moeilijker te vinden, en juist daarom is de zoektocht naar die basis een zinvolle exercitie. De huidige ruimtelijke orde van het infrastructurele landschap schiet onder meer tekort omdat ze geen nieuw gebruik toelaat, een barrière vormt tussen sociaal-economische verschillen, weinig interactie faciliteert en kwetsbaar is voor privatisering. Daar de huidige orde zelf tekortschiet, is een benadering die focust op de huidige architectonische en programmatische inhoud zelfdestructief. Omdat het project van de Tussenstad een ingrijpende transformatie op stedenbouwkundige schaal behelst, is er een benadering nodig die boven specifi eke individuele plekken kan uitstijgen, en het mogelijk maakt dat losse interventies tezamen deel uit gaan maken van het collectieve project van de Tussenstad.

Interpretatie: Tabula Plexa

Als een architect een plek langs het spoor of de snelweg bezoekt, is het oordeel wellicht dat deze plek van een beperkte kwaliteit is omdat deze gedomineerd wordt door het verkeer. Dit vonnis duidt volgens ons op een kritisch spanningsveld tussen de ‘vloeiende’ ruimte van verkeersnetwerken en een meer permanente notie van plaats, tussen de schaal van infrastructuur en de schaal van het gebouw en tussen het perspectief van de civieltechnicus en dat van de architect. Het gevolg hiervan is een ambivalentie in ontwerp en analyse in het infrastructurele landschap. Enerzijds ontdoet een analyse van verkeersnetwerken de ruimte van al haar betekenissen buiten haar verkeerstechnische nut. Anderzijds blijft de schaal van door verkeersinfrastructuur gedomineerde ruimtes ongrijpbaar voor een lezing die op bebouwingsvorm focust. Wat nodig is, zijn analyse en ontwerpmiddelen die deze tegenstellingen productief maken. In dit spanningsveld pleiten wij ervoor om de aandacht te vestigen op het ‘blad’ zelf, in plaats van de ‘tekst’. De schaal van de woorden moet overstegen worden. Architectuur moet kritisch interveniëren in het blad van landschap en infrastructuur. Dit blad is samengesteld uit verschillende delen, vervlochten en tot kreukels in elkaar gedrukt. Het is een gelaagd en geplooid blad: een Tabula Plexa, dat op de tast verkend moet worden. En het is precies deze samengesteldheid, vervlechting en verrommeling die het tot een rijk ruimtelijk raamwerk heeft gemaakt. Tabula Plexa wordt gekenmerkt door duistere plooien en kraakheldere vouwlijnen, maar is geen chaotische papierprop. Deze interpretatie stelt ons in staat om infrastructuur als onderdeel van een plek te lezen, en tegelijkertijd architectuur als onderdeel van een netwerk.

Constituerende elementen: onderlaag, lijn, zone en fragment

Omdat Tabula Plexa geplooid, gelaagd en gefragmenteerd is, en wij juist deze kwaliteiten als waardevol uitgangspunt zien voor het project van de Tussenstad, is het conventionele planningsinstrument voor het ontwerp op de schaal van de stad, het masterplan, voor ons onbruikbaar. In traditionele zin veronderstelt het masterplan namelijk een werkvlak – het woord ‘plan’ heeft zijn oorsprong in het Latijnse ‘planus’, ofwel ‘vlakte’.

In Tabula Plexa komt het vlak alleen terug in een begrip van historische gelaagdheid. Hierin staat de stapeling van landschappelijke onderlagen en infrastructurele lijnen centraal, en de concrete uitkomst van dit proces is een opeenhoping. Uit deze complexe en onlosmakelijk vervlochten stapeling ontstaat een zone van fragmenten – een vaag begrensde uitzondering in ruimte en tijd – opgebouwd uit relatief kleine, maar scherp afgebakende gebieden. De constituerende elementen van dit landschap zijn dus onderlagen, lijnen en fragmenten. Uit de ruimtelijke tegenstellingen en ondoorzichtigheid van Tabula Plexa kan ons inziens een rijkere Tussenstad ontstaan dan uit een gladgestreken werkvlak. De fragmenten van Tabula Plexa staan echter niet op zich, maar zijn onderdeel van een familie van soortgelijke fragmenten, waarvan de karakteristieken samenhangen met de aangrenzende infrastructuur en de specifieke wijze waarop deze infrastructuur in de stad ligt. In plaats van het werkvlak vormt de gemene deler in het project van de Tussenstad dus de werklijn. In de Tussenstad fungeert de infrastructurele lijn als analoge lijn waarlangs zij groeit, en waarlangs ontwerpkennis zich kan verplaatsen.

Opgave: fragment

Om kritisch te interveniëren in het infrastructurele landschap moeten de samenstellende delen tot architectuurprojecten gedoopt worden. Deze inwijding vertrekt vanuit de stelling dat in het gefragmenteerde karakter van Tabula Plexa een utopische potentie schuilgaat, namelijk als ruimte voor ideaal, spel en verbeelding. Fragment als ideale ruimte Ieder ruimtelijke fragment vertegenwoordigt een kier, of een opening, in de heersende ruimtelijke orde, en het relatieve isolement van deze fragmenten maakt het mogelijk dat hier alternatieve spelregels gelden. Bij ieder bouwproject werkt een unieke combinatie van collectieven samen, en dus vertegenwoordigt ieder bouwproject de kans voor de lokale concretisering van een ideaal, en deze voltrekt zich in relatieve autonomie ten opzichte van de algemeen heersende politieke en economische systemen.

Fragment als speelruimte

De gefragmenteerde ruimte bij grote infrastructuur biedt uitstekende condities voor de spelende mens. De fragmenten vormen een uitzondering in ruimte en tijd, en dus een uittreding uit het gewone leven. Als speelruimte hebben deze ruimtes een eigen, volstrekte, orde, en hieraan ontlenen ze hun schoonheid. Als tegenhanger van de op economisch nut gerichte omgeving van verkeer is het spel nutteloos. Het richt zich op het verlangen om te spelen, en dat is voldoende rechtvaardiging. Het spel rechtvaardigt spel.

Daarnaast schuilt in het spel het utopisch verlangen naar het scheppen en beleven van een alternatieve orde, en hiervoor is de afbakening die kenmerkend is voor de fragmenten een voorwaarde. Voor het spel is de gefragmenteerdheid van de Tussenstad dus een nastrevenswaardige kwaliteit. Fragment als verbeeldingsruimte De serendipiteit, historische gelaagdheid, en het isolement van deze fragmenten verschaft ze een vreemde eigenheid, een zelfstandige en magische werkelijkheid. Werken vanuit het fragment impliceert een interactie tussen empirische waarneming en verbeelding.

De magische werkelijkheid van de ruimtes in de zone kan door tekeningen afgetast worden zodat de plooien, vouwen en civiele kunstwerken binnen het architectonische domein worden betrokken. Het architectuurproject trekt zich dus niet terug ten opzichte van infrastructuur, maar eigent deze juist toe, zonder in de valkuil van benoeming in termen van verkeerstechnisch nut te vallen. Een bomenrij kan als een steenmassa getekend worden, een spoorwegtalud als een vestingmuur, een gaashekwerk

als een gevelpaneel, een vangrail als een kroonlijst en een viaduct als een colonnade. De gefragmenteerde en gekreukelde ruimte van Tabula Plexa geeft de beweging er doorheen het karakter heeft van dwalen. Men beweegt zich door afwisselende ruimtes en de ondergrond verandert. Bovendien is het weefsel van paden niet alomvattend. Werken vanuit het fragment impliceert het werken vanuit het vaak informele netwerk van paden, en bouwt verder op het gevoel van anticipatie en verbeelding dat hierbij hoort. De dwalende beschouwer herkent een kwaliteit in de fragmenten die vanuit de plattegrond moeilijk leesbaar is, maar daarom niet minder waardevol.

Middels tekeningen en dwalingen onthult kan de ontwerper de poëzie van Tabula Plexa onthullen en het landschap openstellen voor alternatieve lezingen. Tabula Plexa is zowel een landschappelijk feit, als een collectief kunstwerk, een immense sculptuur en een machtsmiddel. Als de ontwerper deze kwaliteiten kan onthullen wordt het fragment tot een ruimte van verbeelding verheven.

Kaders voor plekken

Het overgrote deel van de grootschalige infrastructurele werken is in een relatief kort tijdsbestek gebouwd, maar heeft door de schaal en de massieve materialen vaak een zeer blijvend karakter. De ruimtelijke sterktes dan wel zwaktes van de kaders die deze ruimtelijke systemen en kunstwerken scheppen zijn tot op zekere hoogte autonoom ten opzichte van hun verkeerstechnische nut.

Bovendien scheppen de infrastructurele werken, net als landschappelijke elementen of architectonische vormen, eigendomsstructuren die permanent doorwerken in de ruimte. Ook voor de mogelijk ten gevolge van deze onzichtbare permanenties ontstane ruimtelijke sterktes dan wel zwaktes geldt, dat ze in zekere mate autonoom zijn ten opzichte van het veranderende verkeerstechnische nut van die infrastructurele werken in de tijd. Dit geldt zowel voor het voormalige havenspoor als voor de toekomstige snelwegen.

De grote infrastructuur in Tabula Plexa stelt aldus weliswaar sterke ruimtelijke kaders, maar niet het soort kaders dat architectonische vorm kan scheppen. Als antwoord op de ad-hoc en utilitaire bebouwing die kenmerkend is voor Tabula Plexa, kan architectuur kritisch interveniëren door centrale plekken te maken en de kaders van de sociale domeinen van de Tussenstad vorm te geven, in samenhang met de infrastructurele elementen.

De architectuur van Tabula Plexa als de constructie van plekken in het infrastructurele landschap

Hoewel de afzonderlijke infrastructurele werken doelmatig zijn aangelegd is de uitkomst van hun stapeling toevallig, en vol met breuklijnen. Tabula Plexa heeft hierdoor een labyrintisch karakter. Uit de analyse van de stapel van systemen blijkt de structurerende rol van infrastructurele elementen. In relatie tot deze structuren kan men zich oriënteren in Tabula Plexa. ls concreet waarneembare elementen vormen infrastructurele lijnen en knopen een aanknopingspunt voor een reeks architectuurprojecten. Tabula Plexa geeft een voor het infrastructurele landschap passende invulling aan het begrip plek. Het labyrintische karakter hoeft niet te worden opgeheven om plekken te maken van waaruit men zich kan oriënteren. De mentale kaart van de stad bestaat namelijk niet louter uit een netwerk, maar ook uit karakteristieke plekken, en de architectuur van Tabula Plexa vindt plaats in het spanningsveld tussen netwerk en plek.

Typologisch streven

De architectuur van Tabula Plexa onderhoudt een typische relatie met de infrastructurele lijnen waaraan ze gesitueerd is. Deze relatie is te begrijpen als een architectonische eenheid, en verheft het het gebouw als object tot het gebouw als een plek. We spreken over een gebouw aan het spoor, aan de singel of langs de snelweg. Juist omdat het gebouw hierdoor een analoge relatie aangaat met andere gebouwen langs de lijn, wordt het karakter van de plek versterkt. Een voorbeeld hiervan is het als één architectonische eenheid ontworpen ‘Witteveenblok’ dat als tussenmaat de individuele woning aan de stadsstraat koppelt. De synthese die het blok, de collectieve vorm, tussen de twee tot stand brengt, versterkt de structurerende rol van het woongebouw (en daarmee de individuele woning) en de stadsstraat in een samenhangende, grootstedelijke publieke ruimte.

Baken

De architectuur van Tabula Plexa kan ook een baken in het infrastructurele landschap zijn. Gebouwen kunnen ‘door de stapel heen prikken’ en de structuren onthullen of bewerken. Het principe is hierbij dat gebouwen dwars door alle schalen heen verbanden kunnen leggen. Zulke oriëntatiepunten kunnen monumentaal zijn, maar dat is niet noodzakelijk. Een goed baken legt niet alleen relaties op de grote schaal van aangrenzende infrastructuur, maar verhoudt zich ook positief tot het lokale ruimtefragment. Bakens ondersteunen mogelijk het weefsel van paden door de infrastructurele zone.

Een treffend voorbeeld hiervan is het HAKA-gebouw, dat de specifieke samenkomst van infrastructurele systemen en zijn (voormalige) rol als interface daartussen tot uitdrukking brengt middels een spectaculaire machine-esthetiek.

Intermediair publiek domein

De architectuur van Tabula Plexa kan – in samenwerking met andere ruimtelijke disciplines – een intermediair publiek domein vormgeven dat het fragment, de kleinschalige netwerken, en het infrastructurele netwerk verweeft. Deze verweving komt tot stand door het maken van ensembles van architectonische, landschappelijke en infrastructurele elementen en is tweeledig: enerzijds ensceneren ensembles paden en anderzijds consolideren ensembles open plekken als publiek domein. De ensembles van Tabula Plexa representeren de lokale samenkomst van structuren en vormen zo centrale plekken. De ensembles verweven op die manier plekken met gebouwweefsels, landschap en infrastructuur, zonder alle onbepaaldheid, tegenstellingen en frictie op te heffen.

Historische voorbeelden zijn het vooroorlogse Hofplein en de rivierkades van het Nieuwe Werk en de singels van Rose en De Jongh. Equivalenten langs de snelweg en langs het spoor in Rotterdam moeten nog ontwikkeld worden. Het ontwerp van intermediaire publieke ruimte is niet slechts een instrument voor de programma’s waarmee het omringd is, maar probeert juist programma’s te gebruiken voor het scheppen van de condities die nodig zijn voor een goede publieke ruimte. Het heeft dan ook een bepaalde overmaat, of gepaste afstand, ten opzichte van de claims die deze programma’s op de ruimte leggen. De ruimte is niet volledig ingekapseld met gebouwen, maar heeft een open einde. Het streven is een gebalanceerde co-existentie met de nabije verkeersinfrastructuur, niet door zich ervan af te scheiden maar door deze relatie in te kaderen. De architectuur representeert de vrijgemaakte plekken als permanent.

Resonante ruimtelijke orde, resonante architectuur

Om de potentie van het door infrastructuur gedomineerde landschap bloot te leggen en dit landschap te bevrijden van beperkende frames als ‘periferie’ en ‘snijverlies’, hebben we het het transformatieproject van de Tussenstad en de ruimtelijke benadering van Tabula Plexa aangedragen. De Tussenstad projecteert een stedelijk ideaal op het infrastructurele landschap en zet aan tot het het stapelen en vervlechten van bestaande kwaliteiten en programma’s met nieuwe, in plaats van deze te verdringen. Tabula Plexa poneert een kritisch spanningsveld tussen netwerk en plek in het infrastructurele landschap, werpt een licht op de obscure spelregels en rationaliseert de schijnbare toevalligheid. Zo legt Tabula Plexa een rationele grond voor de architectonische vorm. Tabula Plexa biedt de handvatten om de ontwerpkracht van architecten te bundelen in een collectief stedenbouwkundig project.

Door de tegenstellingen en ondoorzichtigheid van Tabula Plexa niet op te heffen maar juist als uitgangspunt te nemen, kan de stad verrijkt worden met alternatieve bestemmingen, en kan een geraffineerde orde tot stand gebracht worden. De Tussenstad rijst op uit een labyrintische aaneenschakeling van unieke fragmenten, vouwen, kreukels, kieren en botsingen. De orde die hieruit voortkomt is niet ongebonden pluralistisch, maar geworteld in de ondergrond. De elementen verhouden zich niet tot elkaar in een strenge hiërarchie, maar ze zoeken weerklank met elkaar. De ruimtelijke orde van Tabula Plexa is dus resonant. Infrastructurele lijnen en ruimte-fragmenten tussen en langs deze lijnen vormen de constituerende feiten van Tabula Plexa. Dit verband biedt een nieuw perspectief op de mogelijkheid om een enkelvoudig architectuurproject als vertrekpunt van het project van de stad te nemen. Door een wisselwerking tussen een gebouw en een infrastructurele lijn tot stand te brengen wordt eff ectief een lokaal gebouwd ideaal op een hoger schaalniveau geprojecteerd. De alomvattendheid van een verkeersnetwerk wordt toegeëigend als de schakel tussen een enkelvoudig architectuurproject en het stedenbouwkundige schaalniveau. Deze ruimtelijke drager van de collectieve verbeelding maakt de mentale extrapolatie van een lokaal gebouwd ideaal naar een reeks met elkaar resonerende architectuurprojecten mogelijk. Tabula Plexa ontsluit het transformatieve vermogen van architectuur in de stad.

Geraadpleegde literatuur

  1. Abrahamse, Jaap, Yvonne Van Mil, Reinout Rutte, en Marcel IJsselstijn 2012. “Stedelijke patronen en patronen van steden.” Pp. 24-39 in Nederland stedenland. Rotterdam: nai010.
  2. Aureli, Pier V. 2008. The Project of Autonomy: Politics and Architecture within and against Capitalism. New York: Princeton Architectural Press.
  3. Aureli, Pier V. 2011. The possibility of an absolute architecture. Boston: MIT Press.
  4. Bijlsma, Like en Jochem Groenland. 2006. De tussenmaat – Een Handboek voor het collectieve woongebouw. Nijmegen: SUN.
  5. Brennan, AnnMarie. 2011. “Life at the Periphery: The urban politics of Neorealism in post-war Rome.” Interstices (12):68-75.
  6. Brighenti, Andrea M. 2013. “Introduction.” Pp. xv-xxiii in Urban Interstices: The Aesthetics and the Politics of the In-between. Ashgate Publishing.
  7. Claessens, Francois. 2006. “De herontdekking van de monumentaliteit in de architectuur.” OASE (71):100-113.
  8. Colenbrander, Bernard. 1999. De verstrooide stad. Rotterdam: NAi 010.
  9. Colenbrander, Bernard 2006. “Inleiding.” Pp. 7-22 in De tussenmaat: een handboek voor het collectieve woongebouw, red. L Bijlsma en J Groenland. Nijmegen: SUN
  10. De Bondt, Rik, Jasper Brus, Thom Cornelissen, Hester Van Haalen, Jorgen Hemesath, en Veerle Roijackers. 2018. Tussen netwerk en plek. Ongepubliceerd. Eindhoven.
  11. De Solà-Morales Rubio, Ignasi 1995. “Terrain vague.” Pp. 118-123 in Anyplace, red. Cynthia Davidson. Cambridge, MA: The MIT Press.
  12. Doron, Gil 2008. “‘. those marvellous empty zones at the edge of cities’. Heterotopia and the ‘dead zone’.” Pp. 203-213 in Heterotopia and the City. Public space in a postcivil society. London and New York: Routledge.
  13. Frijters, Eric, David Hamers, Johann Rainer, Juliane Kürschner, Han Lörzing, Kersten Nabielek, Reinout Rutte, Peter v. Veelen, en Marijn v. d. Wagt. 2004. “Tussenland.” Ruimtelijk Planbureau, Rotterdam.
  14. Koolhaas, Rem 1994. “What Ever Happened to Urbanism?” Pp. 959-971 in S,M,L,XL. New York: Monacelli. Lang, Peter 2008. “Stalker unbounded. Urban activism and the terrain vague as heterotopia by default.” Pp. 2014-224 in Heterotopia and the City. Public space in a postcivil society. London and New York: Routledge.
  15. Meyer, Han 1997. “Stad en territorium: samenhang of fragmentatie.” Pp. 379-391 in De Stad en de Haven – Stedebouw als culturele opgave. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel.
  16. Monestiroli, Antonio. 1997. Temi urbani. Milaan: Edizioni Unicopli.
  17. Monestiroli, Antonio 2005 [1994]. “The Art of Building Cities.” Pp. 61-72 in The Metope and the Triglyph – Nine Lectures on Architecture, vert. Steve Piccolo. Nijmegen: SUN.
  18. Rossi, Aldo. 1994 [1981]. Wetenschappelijke autobiografi e. Nijmegen: SUN.
  19. Rossi, Aldo. 2002. De architectuur van de stad. Nijmegen: Uitgeverij SUN.
  20. Schrijver, Lara. 2006. “De archipelstad: het samenvoegen van collectieven.” OASE (71 Stedelijke formatie en collectieve ruimten):18-37.
  21. Sik, Miroslav 1987. “An die Seelenmaler.” in Analoge Architektur. Zürich: Thomas Boga.

More in :